In mijn vorige bijdrage ‘‘Operatie geslaagd – patiënt overleden’ noemde ik factoren die nadelig zijn voor het proportioneel toepassen van zelfverdediging zoals de problemen bij het beoordelen van wat nog toelaatbaar is. Gelukkig zijn er ook factoren die remmend werken op bovenproportioneel geweld. Veelal wordt aangenomen dat het overwegingen zijn van morele aard die ervoor zorgen dat zowel initiërend als zelfverdedigend geweld afgeremd worden. Evenzeer zijn het echter utilitaire afwegingen die remmend werken. Als daarnaar verwezen wordt is een gebruikelijke reactie dat het gaat om een afkeurenswaardige en cynische beoordeling van een geweldssituatie: “Jamaar DAT is niet de reden waarom je massaverkrachtingen zou moeten afwijzen!” als iemand opmerkt dat het de concentratie op het doel, nl. winnen, vermindert. Hoe vervelend het gevoelsmatig misschien ook is, men zou juist blij moeten zijn met het feit dat het meer dan morele overwegingen zijn die een rem vormen op buitensporige geweldstoepassing. 

‘Oorlog is politiek met andere middelen’ 

De bron van dit bekende citaat is ‘Vom Kriege’, het wellicht beroemdste politiek-filosofische boek over oorlog, van de hand van de 18de -eeuwse officier en schrijver von Clausewitz. Hierin maakt hij gehakt van de talloze en vaak tijdloze illusies en drogredeneringen over oorlog, en meer in ’t algemeen, over initiërend grootschalig geweld. Deze waandenkbeelden stellen dit soort geweld veelal voor als lineair van karakter, simpel te begrijpen, en een bron van positieve zaken, zoals het behalen van roem. Moraliteit is ondergeschikt, en waar het wel aan de orde komt is het vaak verdraaid en op z’n kop gezet. 

Het aangehaalde citaat wordt vaak verkeerd begrepen, als zou het betekenen dat grootschalig geweld niet meer is dan een vorm van politiek, dus veel onschuldiger dan het doorgaans wordt gezien. Von Clausewitz wil met zijn uitspraak echter juist wijzen op wat de kernbetekenis van het begrip ‘oorlog’ is. De ene partij wil iets, streeft iets na, in het besef dat dit streven de rechten van de andere partij schendt, en de andere partij verdedigt zich tegen deze schending. Partijen hebben gemeen dat zij beide succesvol in hun streven willen zijn zonder daarbij te gronde te gaan. En als zij rationeel te werk gaan willen zij niets doen of nalaten dat afbreuk doet aan een succesvolle uitkomst. Zij beseffen tevens dat zij niet alle maatstaven kennen die aangeven of een bepaald doen of nalaten positief of negatief bijdraagt aan het einddoel, en handelen in dit besef. 

De kans dat partijen rationeel handelen is het grootst in een vrije, een libertarische samenleving, waar verdedigingsorganisaties juist niet vrij, maar gedwongen zijn met elkaar te concurreren om de gunst van de klant. In zo’n samenleving is het rampzalig als een verdedigingsorganisatie in een situatie komt waarin zij niet competitief hoeft te zijn en vrij is om te doen en te laten wat zij wil. Dat is het unieke van een verdedigingsorganisatie in een libertaire samenleving; waar bij andere vormen van bedrijvigheid het ontstaan van een natuurlijk (dus marktovereenkomstig) monopolie geen bezwaar vormt is het bij een verdedigingsorganisatie juist funest. Gelukkig is zo’n monopolist een reus op lemen voeten. Vroeger of later gaat namelijk het gebrek aan concurrentie de verdedigingsorganisatie fataal parten spelen, men zal niet aan de verleidingen ontkomen van het irrationeel handelen waardoor efficiënt verdedigen niet meer het hoofddoel is, en waardoor er vanzelf mogelijkheden ontstaan voor concurrentie.

Onderschatting van de tegenstander

Steeds weer blijkt bij grootschalig geweld, of het nu interstatelijke, heilige, of bendeoorlogen zijn, dat de agressor vaak, en soms al snel, met onverwacht grote weerstand van de tegenpartij te maken krijgt, welke vaak tot uiterst schadelijke, zelfs hachelijke, en in veel gevallen tot fatale gevolgen voor de agressor leidt. Uit onderzoeken blijkt dat de meerderheid van interstatelijke oorlogen geen ‘net’ einde kent, maar na soms heel lange tijd, als een nachtkaars uitdoven, twee verliezers achterlatend. De onderschatting is niet het gevolg van een ongelukkige “reken”fout bij de agressor maar puur een teken van grote irrationaliteit, vaak grootheidswaan. Veelal wordt daarbij voorafgaand aan de agressie een kwantitatieve versimpelingsfout gemaakt waarbij een lijstje is gemaakt van de numerieke sterktes en de zwaktes van het eigen leger en dat van de beoogde tegenstander, en als de getallen aan de eigen zijde hoger uitpakken dan die bij de tegenstander, dan wordt de kans op de overwinning aan de eigen zijde groot genoeg geacht. Langzamerhand begint het besef van deze fout allerwegen door te dringen waarbij echter een enorme denkfout wordt gemaakt, namelijk dat dit onderschattingsprobleem ook op eenvoudig numerieke wijze valt op te lossen. Bekend is de ‘3 /1’-verhouding, ‘de aanvaller dient minstens een drie keer zo groot leger te hebben als de tegenstander’. Von Clausewitz waarschuwt al voor dit kortzichtig denken maar overheden blijken nog steeds te zwichten voor de verleiding van deze versimpeling. Verdedigingsorganisaties in een vrije samenleving kunnen het zich niet veroorloven om zo’n fout te maken, en zullen er alles aan doen om niet inde versimpelvalkuil terecht te komen. Ongeacht de merites, of het gebrek eraan, van het numerieke denken, is het ondertussen wel duidelijk geworden dat aanvallen een veel hachelijker zaak is dan verdedigen, wat ook de grondslag vormt in libertarische kringen van het denken over verdediging: de motivatie om zich te verdedigen ligt niet alleen veel hoger dan de motivatie van aanvaller, het is in een libertarische samenleving ook irrationeel om aan te vallen. Naarmate een individu of groep in zo’n samenleving meer vermogend is, en daarmee voor rovers van wat voor aard dan ook, aantrekkelijker, zijn er ook meer middelen voor zo’n individu of groep om zich te verdedigen, en die zullen ze, uit rationele overwegingen, ook gebruiken. Bij degenen die arm zijn en dus over weinig verdedigingsmiddelen beschikken, valt er weinig te halen, en is dus ook het risico op overvallen, althans door rationeel denkende rovers, kleiner.

Irrationaliteit na het begin van een aanval

Hiervoor is uiteengezet waar het misgaat bij het beslissen tot aanvallen. De oorzaken die zijn beschreven, lijken puur die te zijn van koele rekenfouten maar zijn evenzeer die van morele aard. Als de uitkomst volgens rationele en empirische schattingen zou leiden tot een objectief gezien te grote kans op verliezen door de agressor, dan is gezien de schadelijke en dodelijke gevolgen bij degenen die door de agressor geleid worden, het beslissen tot een aanval een immorele daad. 

Maar daarna gaat het ook vaak mis.  

Na het begin van een aanval blijken er in de praktijk namelijk veel dingen fout te gaan, ook zaken die voorzienbaar waren. Ik wil mij echter hierna beperken tot die handelingen die niet indirect, maar al op zich als immoreel worden aangemerkt. Een groot deel van immorele gedragingen in geweldsconflicten is in de afgelopen eeuw al ook tot onrechtmatig verklaard in als universeel geldende conventies en in gewoonterecht. Of een immorele gedraging tot onrechtmatig wordt verklaard wordt in belangrijke mate bepaald door de gevoelde ernst van de gevolgen ervan. Helaas is het zo dat recht in een gewelddadig conflict tijdens de duur ervan, slechts een beperkte werking heeft. Een voorbeeld waarbij dit recht wel effectief is tijdens een conflict: stel een verdedigingsorganisatie neemt een aantal leden van een misdaadorganisatie gevangen die klanten (‘abonnees’) van de organisatie heeft benadeeld, dan zal zo’n organisatie er belang bij hebben de arrestanten te behandelen volgens het geldende recht, omdat anders de werknemers bij de organisatie een grotere kans zullen lopen slecht behandeld te worden als zij op hun beurt door de misdaadorganisatie worden gekidnapt. Veel slechter staan diegenen ervoor die geen reciproke positie bij de tegenstander hebben. Bij interstatelijke conflicten zijn dat doorgaans de burgers, degenen die mogelijk wel een (vuur)wapen hebben maar ongeoefend zijn in een georganiseerd verweer. 

‘Het breken van het moreel van de tegenstander’

Vaak zijn de niet-deelnemers aan de georganiseerde strijd het slachtoffer van een niet uit te roeien waandenkbeeld van alle tijden, dat van ‘het breken van het moreel van de tegenstander’, wat wordt gelijkgesteld met het breken van het weerstandsvermogen. De waan van dit denkbeeld zit er niet in dat deze gelijkstelling niet zou kloppen; hij is maar al te waar. De grote fout die echter gemaakt wordt is aan allerlei weerzinwekkende en immorele gedragingen oeverloos toeschrijven van het vermogen tot breken van het moreel. Bijna elke soort negatief gedrag jegens de tegenstander blijkt hieronder gerangschikt te kunnen worden. Dit blijkt uit de geschiedenis van georganiseerd-geweldsconflicten. Dit soort immoreel gedrag maakt de tegenstander vaak bang maar meer nog, ook woedend. Woedende mensen zijn domme maar ook energieke mensen, je schiet er dus niks mee op als ‘negatiefgedragsveroorzaker’. Houdt het negatieve gedrag aan dan gaat de woede over in haat; ‘hatende mensen zijn vindingrijke mensen’ met vaak ook een vergroot uithoudingsvermogen. In plaats van een gebroken moreel is er dan sprake van een versterkt moreel. En er is geen geduchtere tegenstander dan die met een onverstoorbaar moreel.

De twee hoofdredenen voor vermijding van immoreel gedrag

In een rationeel geleide strijdorganisatie, ongeacht of het een misdadigersbende, een libertaire verdedigingsorganisatie of een leger is, zal er door de leiding, en vooral door de top ervan, goed op gelet worden dat immorele gedragingen zowel intern als extern, zoveel mogelijk voorkomen worden, en direct en streng bestraft worden als ze zich toch voordoen. Het is dus niet uit morele overwegingen dat immorele gedragingen zoveel mogelijk de kop ingedrukt dienen te worden, maar uit de overweging dat zij zowel de verdedigings- als de aanvalskracht van de tegenstander versterken wat het risico vergroot dat de eigen zijde de verliezer van het conflict of oorlog wordt. 

Een belangrijke tweede reden om immorele gedragingen te voorkomen is de overweging dat zij de eigen organisatie verzwakken. Als de leden van de eigen organisatie niet bezig zijn met óf de tegenstander te bestrijden óf fysiek de nodige periodieke rust te nemen, maar zich met immorele gedragingen inlaten, dan kost het meer tijd en ook moeite om de overwinning te behalen, en het risico wordt vergroot dat men zelfs de strijd zal verliezen. 

Er zijn nog meer redenen om immorele gedragingen te voorkomen, zoals het voorkomen van het ontstaan van een slechte mentaliteit, maar het voert te ver hier nu op deze redenen nader in te gaan.

Specifiek bij een verdedigingsorganisatie in een libertarische samenleving is tevens van eminent belang dat de organisatie in staat is om te voorkomen dat het een langer pad is dat naar de overwinning leidt. Gezien de hoge materiële en immateriële kosten van gewapende strijd is dit langere pad een uiterst negatief vooruitzicht. Het tast namelijk de reputatie van de organisatie aan, in het bijzonder als bekend wordt dat immorele gedragingen tot grotere weerstand aan de kant van de agressor heeft geleid, en daarmee een langere en kostbaardere strijd heeft veroorzaakt dan nodig, waarvan de klanten van de organisatie de gevolgen moeten dragen. Die zullen dan veelal geneigd zijn naar de concurrentie over te lopen.

Eindoordeel

Ongeacht waar ook immorele gedragingen voorkomen binnen of door een strijdorganisatie, onverschillig of deze een libertaire is of niet, ze moeten zoveel mogelijk voorkomen worden omdat zij in strijd zijn met het doel van het behalen van de overwinning. Als immorele gedragingen meer dan individuele incidenten betreffen maar systemisch van karakter zijn, tasten zij een productieve en strijdvaardige mentaliteit binnen de organisatie aan. Het is aan de leiding die het voorbeeld moet geven en actief moet zijn bij het bestrijden van deze gedragingen. 

Het is te hopen dat allerwegen het inzicht geaccepteerd raakt dat de kortzichtige overwegingen die immorele gedragingen vergoelijken of zelfs aanprijzen zoals die van ‘het moreel breken’, verkeerd zijn en averechts werken.