Dit artikel is geïnspireerd door een uitspraak van de bekende theatermaker George van Houts. In een veelbekeken video zei hij: “De rol van de overheid is het verdelen van schaarste.” Dit is een wijdverspreid misverstand en een belangrijke oorzaak van het huidige politieke klimaat en de bedenkelijke staat van Nederland. Ik neem de vrijheid om deze uitspraak in context te plaatsen. George bedoelt ongetwijfeld het opheffen of verminderen van ongelijkheid, met als doel bestaanszekerheid te bevorderen.

Gelijkheid

Laten we beginnen met de gebruikelijke ideeën over gelijkheid – gelijke uitkomsten en gelijke kansen – eens nader te onderzoeken. Wat is het resultaat als we deze ideeën rechtstreeks willen verkrijgen?

Gelijke uitkomsten worden bereikt als we Jan (Modaal) beroven om Henk en Ingrid te betalen. Dit maakt ons allemaal armer door Jan te beperken, Henk en Ingrid te corrumperen en Karien de ambtenaar, die de herverdeling uitvoert, zulke machten te geven dat ze wordt verleid om ze te misbruiken wat op zijn minst resulteert in verspilling van middelen en gemiste kansen om welvaart te creëren.

‘Gelijke kansen’ is een romantisch idee maar onmogelijk te bereiken als je het letterlijk neemt. Frans had betere ouders dan Jesse. Moeten we dan de ouders van Frans verbieden beter te zijn, of moeten we ingrijpen om de ouders van Jesse te dwingen beter te zijn – of op zijn minst beter in de ogen van Karien, de ambtenaar? Zeg dat de ene persoon slimmer is dan de andere. Dus om ze gelijk te maken, zouden we dan lobotomie moeten toepassen om beiden even dom te maken? Het streven naar gelijke kansen is zowaar nog meer dystopisch dan het nastreven van gelijke uitkomsten. Zoals Noam Chomsky schreef: “De grootste vorm van ongelijkheid is proberen ongelijke dingen gelijk te maken.” Het leidt in zijn ultieme vorm tot het ministerie van handicap.

Nu we dit scherp hebben, kunnen we zien wat deze ideeën werkelijk zijn. Alle goede bedoelingen ten spijt zijn het privileges. Dit geldt voor alle positieve acties, wat verwijst naar overheidsprogramma’s waarbij bepaalde individuen, groepen, organisaties of bedrijven een voorkeursbehandeling krijgen. Beide vormen van gelijkheid kunnen alleen worden bereikt door middel van rechtsongelijkheid, oftewel institutionele ongelijkheid. Populisten zoals Baudet, Klaver, Jetten, Timmermans en Wilders strijden elk voor de “juiste” variant van institutionele ongelijkheid. Voor de libertariër is het bekvechten tussen deze partijen een vermakelijk schouwspel waarbij de pot de ketel verwijt dat hij zwart ziet.

De vrijheidsmaximalist of libertariër, zo je wil, pleit voor een maatschappij waarin de positie van elk individu is gebaseerd op zijn of haar verdiensten. Hij bewondert de uiteenlopende gaven van mensen: sommigen hebben atletisch vermogen, anderen hebben bepaalde cognitieve talenten, en weer anderen hebben uiteenlopende praktische vaardigheden. Mensen zouden hun gaven ongehinderd moeten kunnen uitwisselen voor wederzijds voordeel. Van gelijkheid tussen mensen is sprake wanneer elk individu in staat is om naar eigen vermogen vrij te handelen. Dit principe verschilt wezenlijk van gelijke kansen. Het laatste vereist, zoals eerder opgemerkt, dwang, corruptie en macht.

Bij de metafoor van een marathon is:

  • Gelijke uitkomst: iedereen finisht op 4 uur en 21 minuten ongeacht de individuele tijd;
  • Gelijke kans: Alle atleten behalve de slechte ontvangen een handicap bij de start;
  • Gelijkheid: Iedereen kan meedoen naar eigen vermogen.

Sociaal-economische positie

In “Meritocratie: op weg naar een nieuwe klassensamenleving?” beschrijven de auteurs een interessant fenomeen. Hun onderzoek werpt licht op gelijkheid in Nederland met betrekking tot wie wat bereikt in het leven. Het laat zien dat afkomst nog steeds aanzienlijk van invloed is. Indien ouders welgesteld zijn, is de kans groter dat hun kinderen het ook goed zullen hebben. Onderwijs en werk zijn belangrijk. Met een groeiend aantal mensen dat onderwijs volgt, wordt van individuen verwacht dat ze zichzelf steeds verder ontwikkelen om dezelfde maatschappelijke status als hun ouders te bereiken. Maar zelfs wanneer mensen hoger onderwijs voltooien, blijft hun positie vaak onveranderd. Ouders streven ernaar hun eigen positie over te dragen aan hun kinderen en veilig te stellen, waardoor er, ondanks de schijnbare gelijke kansen, weinig verandering is in de sociale positie.

Deze bevindingen dagen traditionele perspectieven op sociale-economische ongelijkheid uit, waarbij de moderniseringstheorie bekritiseerd wordt ten gunste van de conflicttheorie. De moderniseringstheorie, die aan de basis ligt van beleid de afgelopen 70 jaar, stelt dat sociale achtergrond steeds minder van belang wordt voor individuele kansen, door beleid gericht op gelijke kansen. Echter, de conflicttheorie suggereert dat sociale klassen tegengestelde belangen hebben, waarbij welgestelde gezinnen hun voorsprong willen behouden door hun kinderen betere kansen te bieden, wat resulteert in het behoud van sociaal-economische ongelijkheid.

Dus, ondanks onze uitgebreide verzorgingsstaat en “gelijke-kansen-beleid”, blijft de sociaal-economische positie al generaties lang stabiel. Bij de midden- en rechtse politiek blijft men desondanks vasthouden aan het streven naar gelijke kansen, terwijl links het falen ervan lijkt in te zien. De reactie van links is even voorspelbaar als zorgwekkend. Als sociaal-economische gelijkheid niet vanzelf ontstaat door het bieden van gelijke kansen, is de reflex om sociale klassen volledig te willen elimineren. Dit is een puur en onvervalst marxisme, een richting die we echt niet op willen. In dit licht is de fusie van de gematigde PvdA met het militante GroenLinks des te pijnlijker.

Bovendien leidt het streven naar gelijke kansen tot een aanzienlijke misallocatie van middelen. Kinderen worden gedwongen om op jonge leeftijd keuzes te maken, waarbij 59% van de Nederlanders uiteindelijk werk verricht waarvoor ze niet zijn opgeleid. Vervolgens wordt een leger ambtenaren belast met het verkleinen van de kloof tussen onderwijs en bedrijfsleven, om tenslotte te kunnen concluderen dat de wereld veranderd is tegen de tijd dat het curriculum eindelijk is aangepast.

Kortom: in een vrije samenleving is sociaal-economische gelijkheid onmogelijk te realiseren en niet nastrevenswaardig.

Bestaanszekerheid

Het is defaitistisch en armoedig om schaarste te willen verdelen. Bovendien impliceert het verdelen van schaarste een duurzame afhankelijkheid van de overheid. Aangezien de koers van de overheid om de paar jaar verandert, is zij per definitie onbetrouwbaar. Het doel van de overheid zou dus moeten zijn om afhankelijkheid duurzaam te verminderen. De enige manier om dit te bereiken, is door schaarste zoveel mogelijk op te heffen door middel van productie en waardecreatie, en om belasting (lees: handicap) tot het absolute minimum te beperken.

In een vrije economie creëren individuen en bedrijven waarde door het produceren van goederen en diensten die nuttig zijn voor anderen. Winst is geen nulsomspel waarbij de winst van de ene partij gelijkstaat aan het verlies van de andere. Integendeel, het is het bewijs van waardecreatie.

Waardecreatie vormt de kern van duurzame bestaanszekerheid, omdat het de economische basis biedt die nodig is om welvaart te genereren en de behoeften van mensen op lange termijn te vervullen.

Noot (red.)

Zie ook het artikel op mises.org deze week:

Anarchy, State and Utopia: Robustly against Redistributive Taxation for 50 Years