Bestaanszekerheid is het thema voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. Met de oprichting van de partij ‘Nieuw Sociaal Contract’ van Pieter Omtzigt, heeft hij dit thema aangehaald om de koers van zijn politieke partij uit te stippelen. Naar zijn mening heeft de overheid te weinig gedaan om de bestaanszekerheid van de burgers te faciliteren. Dit heeft behoorlijk wat aandacht naar zich toe getrokken.

Zo erg zelfs dat de gevestigde partijen het thema over hebben genomen om te concurreren met NSC tijdens de verkiezingen. Willen zij echt iets voor de burgers betekenen om het vertrouwen in de politiek te verstevigen of willen zij goedkoop scoren om de machine van het etatisme in stand te houden?

Wat is bestaanszekerheid

Voordat ik hier verder op in wil gaan, wil ik kort aandacht besteden aan het concept ‘bestaanszekerheid’ en de connectie met de politiek en overheidsinterventie. Bestaanszekerheid is – naast rechtszekerheid – één van de speerpunten waarop de verzorgingsstaat is gebouwd. Bestaanszekerheid wil zeggen dat mensen een bestaan hebben waarin zij worden voorzien van een degelijk inkomen, een woning, baanzekerheid, toegang tot onderwijs en zorg.

Dit principe is met de grondwetswijziging van 1983 onderdeel geworden van de Grondwet en maakt onderdeel uit van de sociale grondrechten. Dit heeft vooral betrekking op grondwetartikel 20, lid 1. Hierin staat het volgende:

De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid”. Vervolgens zegt lid 2 het volgende: “De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid”. Dit betekent dat de overheid een inspanningsverplichting heeft om de bestaanszekerheid van de burgers te realiseren.

Politieke concurrentie

Sinds het ‘liberale’ beleid van de paarse kabinetten en de aaneenschakeling van de vier kabinetten van Rutte, is de gedachte dominant geworden dat dit heeft geleid tot catastrofale gevolgen voor de publieke sector. Nu, met de aankomende Tweede Kamerverkiezingen in het vooruitzicht, is de bestaanszekerheid van de burger echter weer een zeer populair thema geworden.

De overheid moet weer haar taak als verzorger van de burgers vervullen. Zij wordt geacht de woningcrisis, de problemen in de zorg, het onderwijs en de sociale voorzieningen op te lossen. Daarnaast moet het minimumloon ook omhoog. Daar blijft het niet bij. De miljoenennota die tijdens Prinsjesdag van 2023 is gepresenteerd, heeft van armoedebestrijding het belangrijkste doel van het kabinet gemaakt. Er wordt twee miljard euro gepompt om de armoede tegen te gaan.

Dit speerpunt van bestaanszekerheid is de koers waar de politieke partij van Pieter Omtzigt op zal varen. Mede doordat hij zo’n bekendheid heeft gekregen wegens de kwestie van ‘functie elders’, is het hem gelukt om dit thema nog populairder te maken. Hij wordt haast gezien als de man die vanuit de politiek een luisterend oor legt bij de zorgen van de burgers. Nu het vertrouwen in de politiek en de overheid flink is gekelderd, konden de gevestigde partijen niet stil blijven zitten.

Wetende dat zij hun relevantie hebben verloren, hebben ook zij de bestaanszekerheid aangehaald als speerpunt van hun verkiezingsprogramma om Omtzigt het hoofd te bieden in de politieke concurrentie. Het doet mij denken aan democratisch elitisme van Josef Schumpeter waarin de politici tegen elkaar moeten concurreren voor de stem van de kiezers. Na de verkiezingen regeert dan de politieke elite waarbij de burgers stil moeten houden. Dit tafereel is in de praktijk terug te zien. De wil van de massa lijkt alleen relevant ten tijde van de verkiezingen.

Is bestaanszekerheid een recht?

Zoals eerder is benoemd, behoort bestaanszekerheid tot de “sociale grondrechten”. De vraag is of bestaanszekerheid een recht is en, ten tweede, of de overheid de verantwoordelijkheid draagt om dit te faciliteren. Wat zijn rechten? Een recht is een aanspraak die je op iets kan maken. Dat uit zich vervolgens als plichten voor een ander. Allereerst dat de ander de plicht heeft om jou in je recht te laten (negatief recht). En ten tweede dat de ander de plicht heeft om je in je recht te voorzien (positief recht).

Het gaat om de kwestie van negatieve en positieve vrijheid. Dat eerste is waar de filosofe Ayn Rand bij aan kan sluiten. Volgens Rand is er alleen sprake van individuele rechten. Het meest fundamentele recht is het recht om het eigen leven te leiden. Dit recht houdt in dat je op basis van rationaliteit de vrijheid hebt om alle handelingen te ondernemen ter ondersteuning, bevordering, vervulling en genotzucht van het eigen leven. Omdat de mens zijn eigen leven moet bevorderen door middel van zijn eigen inspanningen, kan hij geen aanspraak maken op het handelen van andere mensen. Wanneer mensen wel aanspraak maken op jouw handelen om daarvan te profiteren, dan ben je in feite een slaaf.  

Individuele rechten dienen ertoe dat de samenleving en de overheid ondergeschikt zijn aan een morele wet. Dat betekent dat geen enkel instituut boven de wet staat en zelf regels kan bedenken. In die zin moet het individu beschermd worden tegen de wil van de massa. Deze rechten hebben betrekking op de vrijheid om te handelen. En daarmee gaat het om de vrijheid van dwang of interventie van anderen. Daarom zou zij zich hebben verzet tegen de positieve vrijheid en het recht op bestaanszekerheid in het bijzonder.

Het nastreven van dat “positieve” recht op bestaanszekerheid is zeker niet vrijwillig, want het gaat ten koste van de ander. Rand vat het scherp samen in één zin: “Any alleged ‘’ right” of one man, which necessitates the violation of the rights of another, is not and cannot be a right”. Volgens haar heeft niemand het recht om ongekozen verplichtingen aan de ander op te leggen. Met die reden is bestaanszekerheid geen recht. De “positieve” rechten zijn volgens haar geen kwestie van vrijheid, maar van dwang.

Er is dus geen sprake van recht op huisvesting, op scholing, op zorg, minimumloon of baanzekerheid, omdat niemand het recht heeft op de arbeid van een ander. Je hebt wel het recht om zelf te onderhandelen over het verkrijgen van een baan of het recht om een huis te bouwen, te verkopen of te verhuren. Wanneer de overheid daarentegen stelt dat een mens het recht heeft op de arbeid van een ander dan is staatsdwang niet meer weg te denken.

Helaas is het zo dat de gevestigde politiek er geen probleem van maakt om de positieve rechten af te dwingen. De kwestie van bestaanszekerheid wordt gehanteerd als gemakkelijke reclame om de overheid niet alleen groter te maken, maar ook om de illusie te versterken dat het etatisme de enige manier is om de samenleving te ordenen.

Libertair antwoord

Het Libertarisme streeft naar een vrije samenleving waarin er geen sprake is van staatsdwang. Alle interacties tussen mensen vinden plaats op basis van vrijwilligheid en er zal geen sprake zijn van afgedwongen rechten waarbij aanspraak wordt gemaakt op het handelen en de arbeid en het eigendom van de ander. Een vraag die hier te verwachten is, is hoe bestaanszekerheid dan gegarandeerd kan worden wanneer de overheid niet ingrijpt?

Allereerst, bestaanszekerheid is geen “recht” en kan ook niet gegarandeerd worden. Daar moet wel op aangemerkt worden dat bestaanszekerheid ook niet onder staatsdwang gegarandeerd zal worden. Wel is het zo dat wanneer de regeldruk van de overheid afneemt of afwezig is, dat de kwesties die met bestaanszekerheid te maken hebben, makkelijker gerealiseerd kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan het sociale vangnet.

Mensen zijn bang dat er in een Libertarische samenleving geen sociaal vangnet aanwezig zou zijn, omdat dat er weinig tot geen overheidstaken zijn. Toch hoeft de afwezigheid van overheidstaken niet ten nadele te zijn van een sociaal vangnet.

Dit sociale vangnet kan gerealiseerd worden door vrijwillige en onderlinge verzekeringen. Dit voorkomt dat mensen aanspraak maken op de arbeid van de ander. In een Libertarische samenleving zijn er geen fiatmunten (overheidsgeld). Dit betekent dat er weinig belasting nodig is en dat de koopkracht van het geld stabiel blijft of zelfs toeneemt, en sparen voor moeilijke tijden zijn waarde behoudt. Of denk aan de woningbouw.

In een samenleving die wordt geregeerd door een overheid komt woningbouw moeilijk op gang. De aan velen opgelegde regelgeving en de bureaucratie beperken de economische redenen voor het aanbod van woningen, wat resulteert in woningnood. In een vrije samenleving zal er weinig tot geen sprake zijn van beperkende bureaucratie, wat de woningbouw bevordert.

In een vrije samenleving kan solidariteit het beste tot stand komen doordat de rechten van het individu vrij uitgeoefend kunnen worden en solidariteit op basis van vrijwilligheid tot stand komt.